Hoge Raad stelt Max Verstappen in het gelijk in procedure omtrent ‘lookalike’ Picnic
Max Verstappen was tijdens de Grand Prix van Imola niet alleen op de grid succesvol; op de dag van zijn P1-kwalificatie, werd hij ook bij de Hoge Raad in het gelijk gesteld in zijn (langlopende) procedure tegen supermarktketen Picnic.
De procedure gaat over een in 2016 door Picnic op Facebook gepubliceerde commercial met een ‘lookalike’ van Verstappen. De commercial was een persiflage op de destijds net gelanceerde Jumbo-commercial waarin Verstappen zelf de hoofdrol vertolkte.
Jumbo: https://lnkd.in/eN3Vr4rD
Picnic: https://lnkd.in/eDM_rAEE
De vraag die centraal stond: is hier sprake van (onrechtmatige) openbaarmaking van een ‘portret’ van Verstappen? De rechtbank oordeelde in 2017 van wel.
Het hof Amsterdam kwam in 2020 tot een andere conclusie. Hoewel met de lookalike het beeld van Verstappen werd opgeroepen, zou het door de niet-identieke gelaatstrekken van de lookalike in combinatie met het afwijkende scenario t.o.v. de Jumbo-commercial voor de ‘aanschouwer’ duidelijk zijn dat het om een persiflage gaat waarin Verstappen zelf niet voorkomt. Dan kan er niet gesproken worden van een portret, aldus het hof. Ook oordeelde het hof dat de commercial evenmin op andere gronden (dan ongeoorloofd portretgebruik) onrechtmatig was jegens Verstappen.
Kort na dit toch wel opvallende arrest van het gerechtshof tekende de coureur cassatie aan.
In november 2021 ging A-G Hartlief in zijn conclusie uitvoerig in op het portretbegrip, o.a. in relatie tot het gebruik van lookalikes (in Nederland geen primeur; er werd al eerder geprocedeerd over gebruik van portretten van lookalikes van Sylvia Millecam en Katja Schuurman) en adviseerde de Hoge Raad om de uitspraak van het hof te vernietigen.
De Hoge Raad heeft dit advies op 22 april jl. opgevolgd. Hij oordeelt dat een afbeelding van een lookalike onder bepaalde omstandigheden een portret van de uitgebeelde persoon kan zijn. Dat is het geval wanneer de uitgebeelde persoon in de lookalike wordt herkend en deze herkenning door ‘bijkomende omstandigheden’ (grime, kleding etc.) is vergroot. Of de ‘aanschouwer’ begrijpt dat het om een lookalike gaat, is niet van belang. Dat geldt ook voor de vraag of het reclamefilmpje van Picnic kwalificeert als parodie.
De Hoge Raad verwijst de zaak naar het hof Den Haag. Het hof Den Haag is gebonden aan het oordeel van de Hoge Raad omtrent de uitleg van het portretbegrip, maar niet aan de (niet door de HR beoordeelde) overweging van het hof Amsterdam dat het filmpje van Picnic niet onrechtmatig is jegens Verstappen (zie r.o. 3.4.).
Interessant is nog om te zien of het hof Den Haag belang zal toekennen aan parodistische karakter van het filmpje van Picnic. Hoewel dit niet tot een andere uitleg van het portretbegrip kan leiden, is het wel mogelijk om deze omstandigheid ten voordele van Picnic mee te wegen bij de beoordeling of Verstappen een 'redelijk belang' heeft om zich te verzetten tegen dit specifieke portretgebruik (art. 21 auteurswet).
Auteur: Corstiaan Kan
Datum: 28 april 2022